Oproep voor hartverscheurende verhalen!
Heb je, na een breuk in je relatie, liefdespijn?
Schrijf je verhaal op en e-mail het naar roelvduijn@planet.nl Wij plaatsen je verhaal, als je wilt onder pseudoniem, graag en gratis in deze site! Je weet, opschrijven is beter worden. Maak het voor jezelf zo lang en precies als de vloed van je tranen.
Het perfecte koppel
Ik zag hem voor het eerst in die taverne, waar je ook kon dansen. Ik had afgesproken met een oude vriend, Martijn. En hij stond met iemand te praten op de dansvloer. Toen ik erbij ging staan, zag ik ze bezig en die onbekende gast keek steeds peilend mijn richting uit. Ze hadden het duidelijk over mij.
Martijn leek steeds van antwoord te moeten zijn, op gestelde vragen. Ik had zoiets van: “wat achterbaks om zo info te winnen over mij”. Ik nam een argwanende en defensieve houding aan, maar toch was ik ook geïntrigeerd door zijn borende belangstelling, hij nam me op van top tot teen. Ik voelde me gezien.
De onbekende vroeg me te dansen. Hij heette Werner, en praatte heel gezellig, en zijn éne hand lag gevaarlijk laag op mijn bips. Het voelde knus. En toen hij iets vertelde over een buurmeisje van hem, was het raar maar waar, dat ik ze ook kende. Ik vroeg hem:”Vind je Peggy, je overbuurmeisje, sympathiek?” met de gedachte in mijn achterhoofd, dat als hij dit bevestigde, hij helemaal uit mijn gratie lag. Hij antwoordde me:”Nee, het is een bazig type, ik kan er helemaal niet mee overweg.”
Op dat moment gebeurde innerlijk de goedkeuring. Ik zei lachend: “Wat goed, je bent geslaagd.” En ik sloot wat dichter bij hem aan. Ik viel voor zijn blauwe ogen en zijn vriendelijke uitstraling. Hij gaf achteraf toe, dat hij viel voor mijn gestreepte zebratruitje, waarbij de strepen een beetje veel vervormden, en ook dat mijn lichaam zo heel nauw bij hem aansloot, alsof we magneten waren.
Toen we gingen zitten, vroeg hij mijn hand. Ik legde ze heel zacht in de zijne en hij omsloot ze in stilte. Ik voelde me in de zevende hemel: “Hij is het.”
We werden een koppel. Elke dag. Ik woonde nog thuis bij mijn ouders, kwam hij me opzoeken. Hij was geen grote prater, toch leek hij met weinig woorden vriendelijk te converseren. Hij palmde heel vlug mijn moeder in en ook mijn vader, door mee te spelen aan een spelletje trixen (dobbelstenen gooien). Soms beulde hij wel eens met ons kat. Hij draaide ze in het rond, na ze te hebben getekkeld op haar zij, zodat ze als hij ermee stopte, de kat nog amper recht kon weglopen. Dit vond hij zeer vermakelijk, ik en mijn zus vonden het niet zo grappig.
Het was al een teken aan de wand, vulde ik later in. Na twaalf maanden waren we getrouwd. Hij was mijn alles. Ik had geen betere man kunnen vinden. Hij was heel
goed in beslissingen, terwijl ik steeds twijfelde. Daarom bewonderde ik hem zo, hij was mijn stoere bink. En hij zag in mij dat meisje dat moest beschermd worden en zo schuchter was. We waren dolverliefd.
Doch de dag voor het huwelijk, kon ik de slaap niet vatten. Was het niet allemaal wat snel gegaan? Hoe goed kende ik eigenlijk Werner? Ik wist zo weinig van hem, ik wist van zijn vorige relatie, die zo prompt eindigde en hetgeen hij mij er over had verteld, leek zo verward geheimzinnig. Op huwelijksreis waren er aanvaringen. Mijn koopgedrag stond hem niet echt aan. Ik kocht iets, een lieve knuffelachtige pop, die een lach had zoals de Mona Lisa, geheimzinnig en sensueel. Hij vond dit een miskoop, helemaal niet nodig maar ik kocht ze toch. Toen we het plein afliepen, was Werner weg. “Waar was hij nu naartoe? Waarom deed hij dit, toch niet voor die pop?” Duizend vragen door mijn hoofd, maar vooral dat raar gevoel, waarom
toch, hij kwetst me onnoemlijk veel door me achter te laten, met vragen, twijfels en angst en de timing.Na een half uurtje kwam hij lachend aangewandeld, niks aan de hand. De tranen waren al gedroogd. Ik was verbijsterd. Ik kon het nog steeds niet echt geloven.
Achteraf heb ik nog geprobeerd, na te gaan, wat zijn beweegredenen waren, maar dat was voor hem een gesloten hoofdstuk. Hij perste bij mijn vragen zijn lippen strak op elkaar. In het begin, toen we op dat appartementje gingen wonen, kon ik niet wennen aan de stilte die Werner rond zich heen verspreidde.
Hoe stiller hij werd, hoe meer ik begon te kwekken. Ik kwam uit een woelig gezin. Ik miste het gezellige lawaai van openlijke discussies en luidruchtige meningsverkondigingen.
Op elke hoek of deurgang van het appartement kwam ik hem tegen, zwijgend.
Het ergerde mij, die hangende stiltes. Er ging dreiging van uit.
Ik ontliep hem veel, ging zoveel mogelijk weg van het appartement. Hij had dit niet graag, mijn plaats was bij hem. Hij ging daar ver in, kregen er ruzie over, dat weer resulteerde in stilzwijgen. Mijn zus, belde me geregeld. Ze vroeg hoe het was, getrouwd zijn. En de huwelijksreis kwam natuurlijk ook in de kijker.
Ik lachte. “Heel goed” zei ik.
Daar begon mijn eerste, of was het al de tweede of derde leugen, om het niet zo fraaie te verbergen. Ik schaamde me omdat ik niet echt gelukkig was. Ik wou gelukkig zijn en zou het ook worden, dat had ik me al zo lang voorgenomen.
Bij mijn ouderlijke thuis, vond je niet veel rust en kreeg je ook niet veel aandacht maar je kon je gewoon jezelf zijn, en je ten volle uiten. Bij hem thuis, bij mijn schoonouders, was het altijd rustig en stil, en daar hield ik me steeds gedeisd, en kroop dikwijls in mijn schulp, een groot contrast. Het werd later een huwelijk van contrasten.
We hadden een redelijk gelukkige tijd. Soms met rare negatieve elementjes, die ik met de mantel der liefde bedekte. Toch vergat ik ze niet. Zijn rariteitjes werden genoteerd. Maar ze hadden toen nog niet echt gewicht. We deden veel samen. We waren onafscheidelijk. Ik en hem.
Vrienden kwamen er bijna niet over de vloer. Als ze kwamen, was het meestal een leuke bedoening.
Een jongen en een meisje werden geboren. Ik doorkruiste een zoektocht door het huwelijk, om een plaats te geven aan enerzijds kinderen, werk en anderzijds aandacht voor mijn partner. Ik was een toegewijde moeder, alsook echtgenote en probeerde de stabiliteit te behouden en uit te stralen. Toch was er iets onbehaaglijks genesteld tussen mij en Werner. Ik schreef in mijn dagboek. Ik schreef: “Iets zegt me, dat we niet bij elkaar zullen blijven.”
Binnenhuis was alles soms zo anders. Werner trok geleidelijk muren om zich heen. Ik merkte dit soms op, probeerde zijn aandacht te trekken door vragen, verhalen te vertellen, druk te doen, schaterlachend. Met alles probeerde ik om zijn aandacht te trekken. Positief en met goede bedoelingen, want ik wou met hem leven, niet naast hem.
Het deed pijn wanneer hij zo afstandelijk deed. Ik begon te mokken. In het begin lukte het me, om zijn humeur te draaien, maar toch met de tijd steeds minder.
Hoe meer ik hem aandacht gaf, hoe moeilijker hij erin slaagde, zich te uiten tegenover mij. Ik werd er neerslachtig van, soms leek het alsof het enkel in mijn eigen gedachten was, dat hij zich zo afsloot. Verbeelding?
Misschien verwachtte ik teveel. Was ikzelf niet echt zuiver in mijn bedoelingen? Was ik een aandachtvragend meisje, van nooit genoeg? Dat gevoel bekroop me dikwijls. Ook als ik gesprekken voerde, over ditjes en datjes, keerde hij vaak zijn rug naar mij toe, liet me alleen en zei dat hij ging slapen.
Ik voelde me soms erg aan mijn lot overgelaten en diep gekwetst. Ik liep heel veel naar mijn moeder en die drukte me heel dikwijls op mijn hart, dat ik een heel goede echtgenoot had. Een betere kon ik me niet wensen. Ik richtte mij naar mijn omgeving toe, maar vond steeds dezelfde devotie tegenover Werner: hij was gemaakt van goud. Maar hij was niet van goud. Er zat nikkel bij en tin en zelfs roestend ijzer.
Hij was soms subtiel gemeen, zette de TV af voor mijn neus, als hij vond dat ik slapen moest. Zonder uitleg, gebiedend. Hij strafte de kinderen voor een niks, nam ze veel te bruut vast. Vooral zijn blikken vol haat, konden mij bang maken. Een ijzige blik. Ondoorgrondelijk. Ik kreeg er rillingen van. Ook van wat er in de slaapkamer gebeurde, of niet gebeurde.
Onder de noemer liefde zou ik het niet echt onderbrengen.
Maar niemand zag dit alles. Alles leek perfect. Succes in werk, geld en zelfs liefde. Er waren tijden dat ik het ook geloofde en dat het echt ook wel goed ging. Ik had moed en energie. Ik kon dit makkelijk de baas. Maar de slechte kantjes begonnen slopend zijn werk te doen. Toch gingen we nog uit en konden we ons amuseren onder vrienden. We maakten een gelukkige indruk.
Maar toch, mijn zelfvertrouwen daalde zienderogen. Mijn enthousiasme verminderde. Het lag dus voor een groot stuk bij mij, zo dacht ik toch. En ook de twijfel groeide, of ik al die dingen nog wel goed kon inschatten.
Had ik niet een negatieve visie of was ik ondankbaar over alles wat ik had?Een ontevreden nest, dat was ik.
Maar door de jaren heen werd ik in stilte wanhopig. Maar voor de buitenwereld waren wij steeds dat boegbeeld, een perfect model van hoe een huwelijk eruitzag. Iedereen vond bij ons gezelligheid, maar als ze weg waren, zat ik daar energieloos.
Waarom kon ik niet gelukkig zijn? En ik probeerde nog wanhopiger. Ik maakte het steeds leuk voor de kinderen. Ik zong en liep te lachen om hun kindervreugd, knutselde met papiermaché, speelde zelf muziek en trachtte Werner’s aandacht te trekken met vriendelijkheid, aandacht en intensief navragen hoe het op zijn werk was. Maar ik zag soms zijn afkeurende blikken en probeerde ze te negeren.
Waarom was hij zo afwijzend? Ik vroeg het hem, smeekte om uitleg, hij negeerde me steeds koel en beweerde koud dat hij helemaal niet wist waarom ik toch altijd maar naar problemen zocht, waarom deed ik zo‘opgefokt’? Hij werd soms agressief. Af en toe kreeg ik een tick. Soms deed hij het zonder aanleiding. Soms had ik hem eerst uitgelokt. In bed nam ik meer en meer afstand. Hoe kon ik mezelf nog geven met liefde, als hij zichzelf zo afsloot? Hij voelde mijn afkeer. Maar het hield hem niet echt tegen, het was alsof hij me op die manier strafte, omdat ik hem gevoelens wou opdringen. Zonder conversatie.
Toch, ik was ook niet te onderschatten.
Als hij niet wou praten en zich niet wou laten kennen, waarom zou ik dan niet op een andere manier zijn reacties uitlokken?
Ik was een creatieve geest. Ik wou enkel een beetje contact, met degene waarvan ik dolveel hield, ook al was de liefde al heel wat wat verminderd. Mijn koppigheid beet zich erin vast. Het servies ging tegen de vlakte, nou even bekijken hoe hij hierop ging reageren. Niet goed natuurlijk. Hij pakte me hardhandig vast, schudde me ruw heen en weer, maar zonder veel emoties en zonder een woord te zeggen. Toen we acht jaar getrouwd waren, drong ik aan op een scheiding. Hij wou er niks van weten. Hij vond dat ons huwelijk perfect verliep. Alleen moest ik hem meer gerust laten. En stoppen met werken. Zodat het gezin niet onder stress stond.
Ik had dit offer al lang gebracht. Ik was nu thuis.Beschikbaar voor iedereen. Maar het bracht niet echt aarde aan de dijk. Nog meer investeren? We leefden nu al hopeloos naast elkaar. Elke handeling bracht ons verder weg. En een gesprek hierover bracht niet echt verheldering, hij wist nooit echt waarover ik het had en ontweek alle gevaarlijke onderwerpen.
Ik ging te rade bij mijn schoonmoeder, want daar had ik een goede band mee, omwille van de kinderen, die zij dikwijls oppastte. Maar ook daar voelde ik onbegrip. Ik voelde een web om me heen sluiten. Ik wist iets van hem: hij was stikjaloers.
Dat had ik reeds vroeg ontdekt. Dat was zijn zwakke plek. Ik zocht terug werk en vond dat ook. Ik lanceerde wilde verhalen over toenaderingen van mannen op mijn werk. Dat was niet altijd een leugen, maar in het echt reageerde ik altijd correct. Hij reageerde niet. Toch zag ik agressie in zijn stilzwijgen. Ik vroeg me af: “Waarom kon ik hem niet bereiken? Wat deed hij achter die muur waar hij zich zo krampachtig maar beslist achter verstopte? Waarom zei hij mij niet gewoon, ik hou van je, of ik hou niet meer van je?”
De tijd ging verder, de kinderen eisten mijn aandacht. Opvangproblemen, waren mijn zaak. Want ik wou gaan werken. Huishouden, alle problemen aangaande de kinderen, ontspanning plannen, alles werd aan mijn adres toegezonden. En mijn brievenbus begon uit te puilen, ik kreeg niet echt meer de post goed verwerkt.
Ik werd in stilte verliefd op mijn baas, Steven. Eindelijk iemand die me apprecieerde. Hij was iemand die me terug wat vuur en levenslust bracht. Ik had niks met die man, maar er was wel een heel goede band. Ik liet Werner met rust, maar zat thuis steeds wegdromend niks te doen, het viel echt wel op. Maar hier reageerde hij ook niet echt op. Misschien dat Werner ook iets besefte, wie zal het zeggen, en we groeiden verder uit elkaar.
Maar nog liet ik niet los.
Hij was nog altijd de moeite waard om voor te vechten. Mijn voorhoofd begon serieuze kwetsuren te vertonen van het harde bonken tegen de muur. Het bedrijf waar ik werkte ging bankroet. Maar toch kon ik via Steven solliciteren en werd samen met Steven aangenomen op dat nieuwe bedrijf, waar ik pc-werk deed. Toen Werner me vroeg: “Zie je Steven nog dikwijls?” lachte ik vals en zei dat hij met een bureau achter me zat en dikwijls zijn sigarettenrook in mijn hals blies. En dat het heel warm en vochtig aanvoelde, heerlijk gewoon en dat als hij zijn armen uitstak, soms mijn hals masseerde. Dat van dat bureau was waar, de rest was plagerij.
Maar de aanwezigheid van Steven, was een heel kleine persoonlijke overwinning. Ik voelde me sterker tegen de hele clan van eigen familie, schoonfamilie, die van Werner niks dan goeds konden zeggen.
Het laatste jaar van ons huwelijk kwamen er ruzies. Ik kon niks meer hebben, ik was totaal ten einde raad en toen mijn schoonfamilie zich ook nog wat ging bemoeïen met ons huwelijk, begon er bij mij iets te knappen. Ik voelde, dat het bij mij serieus verkeerd ging, het ging totaal de verkeerde kant op. Maar ik dreef de dingen op de spits, bij mijn schoonfamilie, waar iedereen zo parmantig rustig bijeenzat (broer Johan getrouwd met schoonzus Jetty, en mijn schoonvader, Walter, de stilste man die ik ooit kende), lanceerde ik wat krasse taal.
Ik begon bijvoorbeeld over feministische vrouwen.
Of hoe leuk het wel was op mijn werk, ze hadden mij nooit echt gefeliciteerd toen ik zo blij was met dat vaste contract, het betekende heel veel voor me. Waarom werd het doodgezwegen? Het gesprek viel steeds stil, hun gezichten stonden afkerig. Want ik het woord nemen? Zij wilden helemaal niet over zulke onderwerpen praten, want op dit terrein hadden ze niet echt macht.
Mijn schoonmoeder, Emelie, viel vlug in en begon over haar buurvrouw en het laatste busreisje. Ik viel in stilzwijgen en keek strak voor me uit. Werner zat erbij alsof hij dit allemaal aan zich liet voorbijgaan.
Waar ik eerst zo slagvaardig tot praten neigde om reacties te krijgen en tevens een oneindige inzet tot respons krijgen toonde, veranderde ik in het tegenovergestelde. Ikzelf begon te zwijgen. Ik deed geen pogingen meer tot contact. En dit was Werner niet gewoon van mij. Het begon bij de schoonfamilie, later ook thuis bij ons.
De spanningen stegen.
Ik pikte niks meer.
Toen we op een dag thuis kwamen van het werk, verklaarde ik hem de oorlog door gedurende de hele rit stil te zwijgen.Werner kon zich niet meer inhouden. Hij nam me vast bij mijn keel en drukte ze dicht. Ik worstelde me los, en liep wenend naar buiten,de straat op. “Wat moet ik doen?” galmde het door mijn hoofd.
Wat gebeurde er toch met ons, waarom konden we dit gewoon niet uitpraten?
Ik nam inlichtingen bij een advocaat. Als voorzorg, niet om het echt uit te voeren. Nog niet. Ik lag veel wakker.
Maar op een nacht kon ik helemaal de slaap niet vatten. Ik lag enorm te woelen en draaide met grote bewegingen me om in het bed, om zijn aandacht te trekken. Ik wou dat het terug goed was. Ik dacht toen heel zielig en smachtend: “Pak me vast, en zeg me dat je van me houdt. Laat zien wat je echt voelt, ik smeek je.”Ik projecteerde die gedachten op hem en ik hoorde enkel hoe vast hij in slaap was. Ik hoorde zijn rustige ademhaling terwijl bij mij onzinnig veel op springen stond. De overloop begon zachtjes met huilen, maar keerde bewust om en weer met grote zwaaien mijn rug naar hem toe. In stilte.
Waarom had hij recht om te slapen, hij die me dit allemaal aandeed. Waarom moest ik wakker liggen? Zo bonste het door mijn hoofd. Met een schok rukte ik aan het deken en lag weer helemaal op de kant.
Werner werd toch wakker, hoorde dit gedraai en gekeer allemaal met verbazing aan, stak het licht aan, keek en vroeg:”Wat scheelt er, waarom huil je, en waarom zeg je niks?” Meestal als ik met iets zat, gooide ik het eruit, dan kon hij bijna niet tussen mijn geratel komen. Nu was het toch anders.
Ik lag stil. Hij werd ongerust, klampte me aan. Ik kon hem niet antwoorden.
Ik keerde volledig in mezelf, wenend, trillend, in mekaar geklemd en lag hopeloos kermend te grienen in bed.
Werner werd heel heel ongerust. Hij zag dat dit niet echt meer normaal was. En hij nam me dicht bij hem, vertelde me wat verhaaltjes, legde zijn hand op mijn voorhoofd, proberend en bezwerend dat het boze geesten waren.
Hij praatte me aan me een mooie blauwe zee voor te stellen. Ik keek hem
met een wazige tranerige blik aan, probeerde mezelf te kalmeren, te slapen, dicht bij hem aan. Dit lukte niet.
Ik kon zijn nabijheid niet meer uitstaan. De slaap wou helemaal niet komen, mijn hoofd zat vol met gedachten. Het voelde alsof ze begonnen te knetteren, van herinneringen die het hele huwelijk doorkruisten. En de rode draad vertelde me iets heel akeligs.
Werner schoot in paniek. “Wat scheelt er met je?” Niks kon me bereiken.
Snapte hij nu helemaal niks? Was hij van Mars of zo? ""Help. ik ben 13 jaar met een Alien getrouwd!”
En ergens binnenin, ver van hem vandaan, voelde ik haat.
Nu, kon hij het. Nu, liet hij zich zien, en had hij aandacht voor mij, net nu ik het niet meer kon. Ik walgde van die man, al die jaren, al die persoonlijke investeringen, al die pogingen om een eenvoudig gesprek tot een goed bevredigend einde te brengen, en die uitdraaiden op jammerlijke mislukking. Mijn kruik op het water was in duizend stukken gebarsten. Ik ging het bed uit, denkend aan dat monster, waarvan ik de aanwezigheid, zijn ademhaling niet meer aanhoren kon. Het monster had al mijn energie en levenslust, en vrolijke lach doorheen al die jaren weggezogen en met langzame, kleine maar toch begerige happen kapotzwijgend stukgekauwd. En nu zat ik ergens vast, waar hij me niet meer kon vinden.
Ik liep midden in die nacht het bed uit en ging beneden in de canapé liggen. Daar viel ik prompt in slaap. Dikwijls werd ik transpirerend wakker en zag zijn ijzige ogen me aankijken, maar dat was maar even. Als een schicht in een droom.
Hij schakelde een therapeut in, die zou dit voor me oplossen. "Zij heeft echt problemen", was zijn beredenering. Het hielp, de gesprekken hielpen. We leerden terug wat praten, met hulp van de huwelijkstherapeut. Zo leek het toch. Werner was gerustgesteld. Ik was volgens hem terug ok. Het eerste gesprek bij de therapeut, waar we ieder apart ons verhaal moesten doen. Ik heb een heel uur over dingen bezig geweest, die totaal niks met de zaak te maken hadden. Het ging vooral over zijn slordigheid, dingen die hij nooit opruimde en die ik ook niet mocht opruimen en van alle kleine akkefietjes. De schoonmoeder stond ook centraal, zij was de
aanstookster, vond ik.
Zo is het nog een aantal sessies doorgegaan, ook samen met Werner. Maar elke sessie, doorprikte de therapeut, een ballonnetje. Er zaten aan de basis heel andere dingen mis. Ik besefte dat niet echt. Voor mij was het die nooit opgeruimde rommel en ‘junk’ die in mijn ogen stak. En zijn familie. Want dat waren tastbare dingen, waarop ik hem kon aanvallen.
De therapeut liet me ratelen. Soms onderbrak hij mijn woordenstroom. Hij vroeg hij me plots, wat trok je zo aan in Werner?
“Wat vroeg die me nou?” Ik stopte beduusd met praten en keek hem verdwaasd aan.
“Wablieft?” vroeg ik hem.
Een geamuseerd lachje op zijn gezicht: “Ja wat heeft je doen vallen voor Werner?”
Ik zei: “Even nadenken”.
Nou moest ik me blootgeven. En moest heel goed nadenken. Dat ik zo erg moest nadenken, was dat wel normaal? Ik prevelde zachtjes en zelfs verlegen: ”Zijn stoerheid? Zijn stabiliteit? Zijn vermogen tot beslissingen nemen, aangezien ik een twijfelaarster ben? Zijn recht voor de vuist zijn?”
Ik was verbaasd over mezelf, dat ik het eigenlijk niet zo goed wist.
“Vertel maar verder nu”,glimlachte hij. Op die moment haatte ik de therapeut, maar ik ging verder in mijn verhaal, ietwat getemperd nu. Die man zette mij aan het denken. Waarom vroeg hij dat? En dan naar huis met die les. Het was alsof hij zaadjes plantte, met wijsheid en de groei van de plantjes gedijden in mijn voedingsstoffen, verschaft door mijn nadenken.
Werner dacht er niet echt over na. Hij vond het gewoon heel vervelend, dat gewroet in zijn geest. Hij begon de man onsympathiek te vinden. Ook mijn familie kwam ter sprake. Ergens schenen ook mijn moeder en vader een rol te spelen, niet zo een positieve. Hoe ik opgevoed was, met een afwijzende vader en een onderdanige moeder, en met zoveel ruzies. Dit kleurde mijn beeld naar huwelijk toe en ook naar Werner. Ik vond het vergezocht. Maar het was weer een zaadje.
Wat maanden later zat ik terug maar alleen bij de therapeut. Werner had het opgegeven, het vond het welletjes. Hij vond dat het niet hielp, ons huwelijk was goed zoals het was. Punt uit. . Maar ik had nog steeds geen rust. Als ik alleen thuis was, huilde ik constant, soms een hele dag door.
Maar toen de kinderen uit school kwamen, droogde ik mijn tranen, en was ik weer paraat. Op mijn werk maakte ik kanjers van fouten. Het ging helemaal niet goed met me en Werner was zich van niks bewust. Ik dacht:”Typisch voor hem, ik huil me dood en hij merkt het niet eens.”
Ik begon verwoed te lezen, over scheidingen, relatieproblemen, vrouwenhaters, jaloezie, hoe te overleven na een scheiding, alles wat me toch nog tot oplossingen kon brengen, maar dan vooral naar mezelf. Ook wou ik begrijpen wat er gebeurde, probeerde de oorzaak te vinden, en alsook de genezing.
Ik praatte nog nauwelijks met hem. Ik leek bezeten. Soms liet ik hem passages lezen, en vroeg hem toch nog een klein beetje hoopvol: “Herken je jezelf hierin?” Hij probeerde me tevreden te stellen, en wou me een plezier doen. Maar ik zag dat hij niet echt verstond, wat daar stond. Hij was een verloren geest, in mijn ogen. En hij bevestigde dit met het niet begrijpen van die boeken.
Ik heb gebeden tot God. “Laat hem het licht zien” “Laat hem zien, dat ik hem graag zie.Laat hem mij een teken geven, dat hij mij ook graag ziet”.
Dat was mijn enige wens: één teken en ik kon verder. Maar niks kwam.
Bij mijn schoonfamilie kwam ik al een hele tijd niet meer. Toen ik maanden ervoor openlijk dingen wou uitpraten, viel Emelie mij aan, haar gezicht in afgrijzen. Redelijk antwoordde ik haar en vroeg haar iets, maar zij noemde me een brutaal nest, dat beter zweeg. Hoe was dit mogelijk?
Ik bood mijn hand, en kreeg een vuistslag. Ik was diep ontgoocheld in haar, want ooit was de band heel sterk geweest. Ik was evenzeer ontgoocheld in Werner, want hij verdedigde mij niet tegenover haar. Zij bemoeide zich met ons leven, wat gaf haar dat recht?
Waarom mocht ik mijn stem niet laten klinken in zijn ouderlijk huis?
Waarom werden ook onze kinderen naar de achtergrond geduwd? Ik hield van hun spontaniteit en kinderlijke stemverheffingen. Waarom moest het daar altijd zo afgrijselijk stil zijn?
Ik nam me voor bij zo één van die gelegenheden, daar bij de schoonfamilie, in een stilzwijgend gedeelte van de namiddag, eens een heel harde krijs uit te stoten. En dan hun gezicht te bestuderen, en hun reactie te peilen. Het zou me enorm hebben ontladen, die tijd, ik heb spijt dat ik het nooit heb gedaan.
De therapeut gaf me kleine hints: ”Ze vegen alles onder de mat, jij tilt ze voortdurend op. Je bent bedreigend. Je hebt verlangens. Je kan veel meer. Kijk naar Werner. Werner is Werner. Je schoonmoeder kan niet beter.
Je hebt geprobeerd. Je blijft komen. Je blijft wroeten. Je zoekt.” Hij stond op, mijn tijd was al lang uit, het uur was een uur en een half geworden, en hij stond op en kwam naast me staan, heel dicht. Ik bleef ook staan. Hij zei niks, ook niet dat het tijd was. Uiteindelijk knikte ik, keek met heimwee de kamer rond, want ik wist dat ik hier niet meer zou komen.
Hij keek me vriendelijk aan en zei: “Het is geen gemakkelijke weg. De keuze is echter aan jou. Je hebt je capaciteiten. Gebruik ze.” En toen gaf hij me een heel sterke handdruk, keek me diep in de ogen en zei: “Je weet me te vinden, ik hoor je wel.”
Toen ging ik buiten.
Vastberaden.
De canapé werd mijn nachtelijk voertuig. Daar alleen vond ik dat beetje rust, maar meestal was ik onrustig. Er broeide iets heel ergs in me, ik kon het niet echt goed benoemen. Het was opstand. De finale. Hij zou zo nog jaren stilzwijgend kunnen leven, ik ging er aan kapot. Ik stierf en was nu in hongerstaking om de boel op de spits te drijven.
Waarom wou hij nu nog steeds niet scheiden, nadat ik die avond na de therapeut mijn beslissing had medegedeeld?
Mijn kinderen zou ik nooit in de steek laten, waar kon ik met hen naartoe? Ik lag nu al een week of twee op de zetel beneden, uit te dokteren hoe te kunnen ontsnappen uit dat huwelijk, zonder dat de kinderen het slachtoffer ging worden van een advocatenoorlog. Scheiden kon hier op een snelle, eenvoudige wijze, zonder die domme verbeten strijd als beider toestemming verleent.
Ik zonderde me dikwijls af.
Het waren moeilijke weekends. Werner wou geen conversatie. Ik was bang voor geweld. Ik schreef brieven naar de therapeut, hij was de enige die mij begreep en wist tegen wat ik moest optornen. Gewoon de brieven schrijven, en me vastklampen aan dat lichtpuntje. Stel dat hij me zou vermoorden, de therapeut wist ervan. Het stelde me enorm gerust.
Op een nacht zat ik weer te huilen in de canapé en het werd erg intens.
Ik zat recht en begon een jeremiade, mijn buik deed pijn en de tranen
liepen als stroomtjes over mijn wangen. Waar was de uitweg?
Ik deed dit zo verder alsof ik een soort afkickverschijnsel doorging, en me als het ware vanonder het juk van zijn invloed probeerde los te rukken.
Ik kriebelde woorden op papier: “Waarom, waarom, mag ik niet leven, wie ziet mij zoals ik ben? Waarom ziet hij mij niet? Niemand weet, niemand ziet mijn tranen. Waarom mag ik niet weg? Ik wil dood, dit is geen leven!”
Toen gebeurde er iets in me. Ik dacht:”Zie mij hier nu zitten, één hoopje ellende. En dat omdat een hoop mensen niet beter weten dan mij onder te duwen. Ik wist dat ik er alleen voor stond. En wat dan nog?”
Ik stond op uit de canapé, heb mij aangekleed, en met mijn jas ging ik de donkere nacht in, wandelend. De wijk uit waar we woonden, de velden in en langs donkere paden. Nog steeds nasnikkend maar vastbesloten. Koud was het.
Ik voelde raar genoeg geen angst in die donkere kille nacht en die stilte.
Ik werd plots opgeschrikt, door een kwakende eend in een gracht. Even sloeg mijn hart over. Dan werd ik weer rustig en liep mediterend verder.
Ik richtte mijn aandacht op de zwartheid, zoog koude lucht in en luisterde. Een stem fladderde in mijn hoofd en zei steeds dezelfde zin. Ik proefde de woorden en zei ze ook luidop, steeds herhalend: het pad is donker, koud en kil. En het gevoel dat ik het echt binnenin ook zo aanvoelde, stemde overeen met hetgeen ik luidop zei. En dat was voor mij een waarheid, eindelijk iets dat klopte in mijn leven, iets dat me zo
vervulde van tja, zekerheid, iets waarop ik kon bouwen. Een eigen gevonden
waarheid, tussen zoveel leugens of onduidelijkheden, hier kon niemand aan twijfelen en ikzelf nog het allerminst.
Ik heb kilometers gewandeld, en ik zag een politiewagen patrouilleren.
Ik was niet ver verwijderd van de spoorweg, en het was rond 3 uur s'nachts. De politiewagen vond het verdacht, en stopte naast me. De besturende politieagent draaide het raampje open en vroeg me: “Alles goed, mevrouw, wat loopt u hier op dit late uur te doen, als ik vragen mag?”
Ik heb geantwoord:” Ik ben aan het nadenken, en dit kan ik het best hier.”
Ze gingen weg, maar ik heb ze geërgerd nog een keer of drie zien passeren. Ik vond het lastig. “Kon er nu niemand me met rust laten, nu, dit was een beslissend en belangrijk moment in mijn leven!”. Ik was diep verontwaardigd. Ik nam een afslag om die patrouillewagen te omzeilen en ging het pad in, naast het park. Ik zag hun autolichten, waarschijnlijk spiedend naar die vrouw, die zo raar wanhopig en volgens hen bezeten door sombere suïcidegedachten door de nacht dwaalde.
Ik verstopte me achter een dikke boom, met een glimlach, als een ondeugend kind, en dat triomfeerde omdat het niet werd ontdekt. Dat gevoel, dat ik achter die boom, mezelf onzichtbaar kon maken, deed me echt wel deugd. Ik grinnikte en had plezier. Die nacht ben ik teruggegaan naar huis, Werner wist van mijn nachtelijke toch helemaal niks, maar nu had ik kracht en die had ik gevonden diep in mezelf. Eindelijk een bondgenoot.Toch ben ik weer gaan huilen, maar nu om een andere reden. Ik had beslist.
Hij moest me laten gaan. “Waarom was ik zijn gevangene? Welk satanisch genoegen had hij, met mij zo vast te houden? Waarom stemde hij niet toe in een scheiding, omdat hij van me hield?” vroeg ik me steeds af.
Die morgen ging ik de volle confrontatie aan.
Ik stond op, met rode opgezette ogen, zonder enige nachtrust gehad te hebben, klaar om naar mijn werk te vertrekken. Werner wou me tegenhouden, maar ik liet me niet uit het veld slaan. Nadat ik een paar uur op mijn werk als een zombie had gezeten, en uiteindelijk de situatie aan mijn baas had uitgelegd, mocht ik van hem naar de psycholoog. Daar heb ik een heel gesprek gevoerd, achteraf bekeken denk ik dat ik er echt wel erg aan toe was. Ik verkeerde in een hele raregedachtenwereld. Welk verhaal ik aan die psycholoog vertelde. Ik vertelde haar mijn theorie, die ik had opgebouwd omtrent mijn schoonfamilie.
Ik vertelde haar het volgende.
"Ze voelden zich bedreigd door mij, ik voelde hen aan als een soort clan, ken je dat een clan? Vroeger heel lang geleden leefden mensen in clans, groepjes, die helemaal apart leefden en er een bepaalde levensstijl op na hielden, ik was gewoon iemand uit een andere clan, een heel andere levensingesteldheid en ik bedreigde hun hierarchie, en vooral de dominantie van de man. Clans werken met voedsel vergaren en zorgen voor hun bewoners. Ze gaven ons soep mee, die ik en Maarten helemaal niet lekker vonden. We lieten dit weten, op een beleefde manier en ze werden vijandig omdat we hun soep niet wilde eten. Alsof het met eten geven te maken had, wij keurden hun ‘clan’ af door de soep te weigeren."
Zo zag ik dat allemaal.Ik leefde als het ware in een psychose.
Ik vergeleek mijn schoonvader, Walter, met een dominante oerang-oetang die onderdanigheid eistte, en voelde vooral dat iedereen tegen mij was en vooral tegen mijn opstand. Toen we op bezoek waren, en Werner zijn ouders eisten dat we dikwijls kwamen, om hun ‘clan’ meeste eerbetoon te bewijzen. Met de ‘clan’therorie kon ik veel dingen uitleggen. Ze haatten bijvoorbeeld mijn moeder, dat is trouwens een voedster uit een heel andere clan. Jetty, de schoonzus, werd aanvaard door de ‘clan’ omdat ze voedsel aanvaarde en helemaal onderdanig was. Ze ging ook niet uit werken en had nooit iets te vertellen. Dacht zij wel na? Zij was ook zo een figuur, die ik echt wel verafschuwde. Ik was een vreemde eend, ik hoorde daar niet echt thuis. Zij pesten mij daar weg, door mij dood te zwijgen. En ik kan niet leven zonder woorden.
Toen het mij zowat van het hart was, keek de psychologe me meelevend aan.
Ze zei: Als je wil praten, je weet me te vinden.” En toen ging ik naar huis.
Dan ben ik onze beste vrienden gaan inlichten over onze scheiding en toen dat gebeurd was, is Werner pas die gedachte van scheiding echt beginnen aanvaarden. Daarna volgden nog wat moeilijke maanden samen en naast elkaar leven, met wederzijds onbegrip en nog wat agressie. De grote strijd was gestreden maar het was nog niet echt ten einde.
Uiteindelijk woonden we apart.
De hele verwerking van dit dertienjarig huwelijk werd een tweede diep dal, dat ik helemaal op mijn eentje heb bezworen. Hoe dan ook, dit huwelijk had ik ooit op handen gedragen, Werner had ik intens liefgehad, het gezinnetje was ooit gelukkig. Ik was echter een heel sensitieve schakel geweest, die een te hoge dosis had gekregen en kon de dosis niet verdelen.
Een perfect koppel, de perfecte aanvulling voor elkaar, hij de zakelijke koele kikker die dat warme emotionele vrouwtje nodig had, en zij hem.
Mooier kon toch niet? Een mooie droom die voor mij later een nachtmerrie werd.
Na de verwerking, besefte ik dat het niemands schuld was. We pasten gewoon niet bij elkaar. Doorheen het huwelijk en de jaren, ontpopte ik van schuchter meisje tot een volwaardige creatieve vrouw die graag zich liet kennen en gevoelens wou delen. Een groei, die niet kon aansluiten bij de meer conservatieve, stillere, op zichzelve Werner.
Beiden hebben we nu onze eigen identiteit en zijn tevreden met onszelf.
Jannaika